2 Samuel 14

1Als nu Joab, de zoon van Zeruja, merkte, dat des konings hart over Absalom was;
 hart Dat zijn hart alzo over hem hing, dat hij hem gaarne zou zien wedergehaald, maar dat het hem ontbreken mocht aan bekwame gelegenheid of een eerlijk voorwendsel, zo bedenkt hij een behendig middel daartoe, hetwelk in het volgende verhaald wordt.
2Zo zond Joab heen naar Thekoa, en nam van daar een wijze vrouw; en hij zeide tot haar: Stel u toch, alsof gij rouw droegt, en trek nu rouwklederen aan, en zalf u niet met olie, en wees als een vrouw, die nu vele dagen rouw gedragen heeft over een dode;
 Thekóa, Een stadje, gelegen op een berg, aan de noordelijke grenzen van Juda, niet ver van Jeruzalem. Zie 2Ch 11:6.
,
 wijze vrouw; Vergelijk boven, 2Sa 13:3.
,
 olie, Zie Rth 3:3.
3En ga in tot den koning, en spreek tot hem naar dit woord. En Joab leide de woorden in haar mond.
 legde Dat is, zeide haar voor, zoals zij tot den koning nazeggen zou. Vergelijk Exo 4:15.
4En de Thekoietische vrouw zeide tot den koning, als zij op haar aangezicht ter aarde was gevallen, en zich nedergebogen had, zo zeide zij: Behoud, o koning!
 aangezicht ter aarde was gevallen, Tot een teken van ootmoedigen eerbied, gelijk Rth 2:10; 1Sa 20:41, en 1Sa 25:23-24, onder 2Sa 22; 1Ki 18:7, enz.
,
 nedergebogen had, Zie Gen 18:2.
,
 Behoud, o koning Of, verlos, schaf heil.
5En de koning zeide tot haar: Wat is u? En zij zeide: Zekerlijk, ik ben een weduwvrouw, en mijn man is gestorven. 6Nu had uw dienstmaagd twee zonen, en deze beiden twistten in het veld, en er was geen scheider tussen hen; zo sloeg de een den ander, en doodde hem.
 scheider tussen hen; Redder of verlosser. Derhalve kon ook niemand van de gelegenheid der misdaad getuigen. Zie Deu 19:15, enz.
7En zie, het ganse geslacht is opgestaan tegen uw dienstmaagd, en hebben gezegd: Geef dien hier, die zijn broeder geslagen heeft, dat wij hem voor de ziel zijns broeders, dien hij doodgeslagen heeft, doden, en ook den erfgenaam verdelgen; alzo zullen zij mijn kool, die overgebleven is, uitblussen, opdat zij mijn man geen naam noch overblijfsel laten op den aardbodem.
 geslacht Om het recht van bloedwraak tegen den doodslager uit te voeren. Zie Num 35:19; Deu 19:12.
,
 ziel Dat is, het leven, of de persoon.
,
 kool, Dat is, mijn enigen overigen zoon doden, door welken het geslacht zou kunnen worden voortgeplant en bewaard, gelijk van een kool een vuur kan gemaakt en bewaard worden.
,
 naam Dewijl deze zoon alleen zijns vaders naam zou dragen en erfgenaam zijn. Zie Deu 25:6; Rth 4:5, Rth 4:10.
,
 laten Hebreeuws, stellen.
8Toen zeide de koning tot deze vrouw: Ga naar uw huis, en ik zal voor u gebieden.
 voor u gebieden Over u, of, om u, u aangaande. De zin is: Ik zal bevel geven dat uw zoon geen leed geschiede. Of, [gelijk sommigen] ik zal de zaak doen onderzoeken door rechters.
9En de Thekoietische vrouw zeide tot den koning: Mijn heer koning, de ongerechtigheid zij op mij en op mijns vaders huis; de koning daarentegen, en zijn stoel, zij onschuldig.
 ongerechtigheid Indien er enige mocht zijn in dit uw vonnis, die neem ik op mij, als verzekerd zijnde van mijns zoons onschuld, of de billijkheid uwer sententie.
10En de koning zeide: Spreekt iemand tegen u, zo breng hem tot mij; en hij zal u voortaan niet meer aantasten.
 voortaan niet meer aantasten Hebreeuws, niet toedoen, of, voortvaren om u aan te roeren, dat is, u te kwellen, lastig te vallen.
11En zij zeide: De koning gedenke toch aan den Heere, uw God, dat de bloedwrekers niet te vele worden om te verderven, dat zij mijn zoon niet verdelgen. Toen zeide hij: Zo waarachtig als de Heere leeft, indien er een van de haren uws zoons op de aarde zal vallen!
 HEERE, Het schijnt dat zij ziet op de wet van God gegeven, Num 35:11-12. Sommigen verstaan dat zij door deze woorden van den koning een eed verzoekt. Anderen dat zij ziet op het exempel van Kaïn den broedermoorder, welken God verschoond heeft.
,
 uw God, Dat is, zijnen.
,
 vele worden om te verderven, De zin is: Dewijl er veel bloedverwanten en veel bloedwrekers zijn, zo nodig zijn dat de koning niet één alleen, maar allen bevel geve, anders zou lichtelijk de een of de ander, geen bevel hebbende, mijn zoon mogen doden.
,
 Zo waarachtig als Versta hierop: Zal ik ook doen wat ik gezegd heb.
,
 indien er een Versta hierop: Zo doe mij God dt en dat. Zie van zulk eedzweren Gen 14:23.
,
 de haren uws zoons Dat is, ik zal beschikken dat uw zoon in het minste niet zal beschadigd worden. Zie 1Sa 14:45; 1Ki 1:52; Act 27:34, en vergelijk Mat 10:30.
12Toen zeide deze vrouw: Laat toch uw dienstmaagd een woord tot mijn heer den koning spreken. En hij zeide: Spreek. 13En de vrouw zeide: Waarom hebt gij dan alzulks tegen Gods volk gedaan? Want daaruit, dat de koning dit woord gesproken heeft, is hij als een schuldige, dewijl de koning zijn verstotene niet wederhaalt.
 alzulks Te weten, dat gij in uw vonnis terstond veroordeeld hebt, als onbillijk en onbetamelijk zijnde.
,
 volk gedaan? Dat naar Absaloms wederkomst verlangt, opdat hij in zijns ouden vaders plaats tot hun best zou mogen regeren.
,
 dit woord gesproken heeft, Dat is, de voorgaande sententie over de zaak mijns zoons.
,
 verstotene Namelijk, Absalom, wiens zaak, zij wil zeggen, gelijk te zijn met de zaak van haar zoon; hoewel er groot onderscheid tussen was, dewijl Absalom zijn broeder niet in het gevecht of onverhoeds, maar verradelijk had doen vermoorden. Zie boven, 2Sa 13:28.
14Want wij zullen den dood sterven, en wezen als water, dat, ter aarde uitgestort zijnde, niet verzameld wordt. God dan zal de ziel niet wegnemen, maar Hij zal gedachten denken, dat Hij den verstotene niet van Zich verstote.
 den dood sterven, Hebreeuws, stervende sterven; te weten, indien Absalom niet wederkomt. Anderen verstaan deze en de volgende woorden van den natuurlijken dood, alsof zij zeide: Verhaast toch Absaloms dood niet, hij zal toch vroeg genoeg sterven, gelijk wij allen eens moeten sterven, en staan niet op vóór den jongsten dag.
,
 niet verzameld wordt Dat is, niet weder kan bijeengebracht worden, als het op aarde weggegoten is.
,
 God dan Om zijns volks wil, opdat wij niet, van Absalom beroofd zijnde, na uw dood, zonder hoofd en beschermer zouden zijn en een roof onzer vijanden worden.
,
 ziel niet wegnemen, Of, heeft [zijne] ziel niet weggenomen; dat is, het leven van Absalom. Anders, en God zal geen persoon aannemen; te weten, dat iemand den dood zou ontgaan.
,
 gedachten denken, Dat is, en hij [te weten, de koning] zal gedachten denken, enz. middel beschikken, verschaffen, de zaak daarheen richten. Versta, opdat na zijn dood het rijk van een navolger moge voorzien zijn.
,
 verstotene Absalom.
,
 Zich verstote Zodat hij niet weder tot Gods volk zou komen.
15Nu dan, dat ik gekomen ben, om ditzelve woord tot den koning, mijn heer, te spreken, is omdat het volk mij vreesachtig gemaakt heeft; zo zeide uw dienstmaagd: Ik zal nu tot den koning spreken; misschien zal de koning het woord zijner dienstmaagd doen.
 volk mij vreesachtig gemaakt heeft; Sprekende dagelijks, gelijk in vs.14 verhaald is, uit vrees dat Absalom wel gans mocht wegblijven.
,
 zeide uw dienstmaagd Te weten, bij zichzelven, dat is, dacht; alzo vs.17.
,
 woord zijner dienstmaagd doen Dat is, den raad, voorslag.
16Want de koning zal horen, om zijn dienstmaagd te redden van de hand des mans, die voorheeft mij en mijn zoon te zamen van Gods erve te verdelgen.
 redden En dan voorts van gelijken moeten doen aan zijn zoon Absalom, om de gelijkheid dezer beide zaken.
,
 erve te verdelgen Dat is, uit Gods volk, zijnde hem zo lief als iemand zijn erfdeel wezen kan.
17Wijders zeide uw dienstmaagd: Het woord mijns heren, des konings, zij toch tot rust; want gelijk een Engel Gods, alzo is mijn heer de koning, om te horen het goede en het kwade; en de Heere, uw God, zal met u zijn.
 zeide uw dienstmaagd Dat is, dacht, gelijk vs.15.
,
 woord mijns heren, Dat is, de uitspraak, het vonnis.
,
 zij toch tot rust; Wensender wijze gesproken. Of, zal nu tot rust zijn; dat is, zal dienen tot troost en gerustheid, niet alleen voor mij en mijn zoon, maar bijgevolg ook voor Absalom, den koning zelf en het ganse volk, dat naar Absalom verlangt.
,
 gelijk een Engel Gods, Zo wijs als enz. Zie vs.20.
,
 horen het goede en het kwade; Dat is, om te verstaan, te oordelen wat goed of wat kwaad is. Alzo onder 2Sa 19:27.
,
 zal met u zijn Of, zij met u.
18Toen antwoordde de koning, en zeide tot de vrouw: Verberg nu niet voor mij de zaak, die ik u vragen zal. En de vrouw zeide: Mijn heer de koning spreke toch. 19En de koning zeide: Is Joabs hand met u in dit alles? En de vrouw antwoordde en zeide: Zo waarachtig als uw ziel leeft, mijn heer koning, indien iemand ter rechter- of ter linkerhand zou kunnen afwijken van alles, wat mijn heer de koning gesproken heeft; want uw knecht Joab heeft het mij geboden, en die heeft al deze woorden in den mond uwer dienstmaagd gelegd;
 hand met u Dat is, doet gij dit alles niet door ingeven en beleid van Joab?
,
 iemand Anders, indien er ter rechter-of ter linkerhand is af te wijken, enz. Zij wil zeggen: Men zou toch den koning met leugens niet kunnen bedriegen, alzo hij terstond merkt wat van de zaak is.
,
 mond Gelijk boven, vs.3.
20Dat ik de gestalte dezer zaak alzo omwenden zou, zulks heeft uw knecht Joab gedaan; doch mijn heer is wijs, naar de wijsheid van een Engel Gods, om te merken alles, wat op de aarde is.
 gestalte Hebreeuws, het aangezicht
,
 omwenden zou, Eerst spreken van mijn zaak, en des konings vonnis daarvan hebbende, alsdan de zaak wenden en toepassen op Absalom.
,
 Engel Gods, Gelijk vs.17.
,
 wat op de aarde is Of, wat in dat land [omgaat].
21Toen zeide de koning tot Joab: Zie nu, ik heb deze zaak gedaan; zo ga henen, haal den jongeling Absalom weder.
 ik heb deze zaak gedaan; Dat is, ik heb het verzoek, dat gij door de Thekoietische vrouw mij hebt doen voorstellen, toegestaan; of, gij hebt deze zaak gedaan; dat is, alzo beleid.
,
 jongeling Absalom weder Hebreeuws, jongen; hoewel hij een man was. Zie van het Hebreeuwse woord Gen 22:5.
22Toen viel Joab op zijn aangezicht ter aarde, en boog zich, en dankte den koning; en Joab zeide: Heden heeft uw knecht gemerkt, dat ik genade gevonden heb in uw ogen, mijn heer koning! Omdat de koning het woord van zijn knecht gedaan heeft.
 dankte den koning; Hebreeuws, zegende
,
 uw knecht gemerkt, Dat is, ik.
,
 woord Dat is, het verzoek, den raad.
,
 van zijn knecht Anders, uws knechts.
23Alzo maakte zich Joab op, en toog naar Gesur; en hij bracht Absalom te Jeruzalem.
 Gesur; Zie boven, 2Sa 3:3, en 2Sa 13:37.
24En de koning zeide: Dat hij in zijn huis kere, en mijn aangezicht niet zie. Alzo keerde Absalom in zijn huis, en zag des konings aangezicht niet.
 hij in zijn huis kere, Absalom.
,
 aangezicht niet zie Zie Gen 43:3. Dit diende eensdeels om Absalom te meer in betrachting zijner misdaad op te houden; anderdeels om de ergernis en ongerustheid te vermijden, die bij de vromen en des konings kinderen had mogen ontstaan, indien Absalom terstond in gelijken graad met zijne broeders ware hersteld.
25Nu was er in gans Israël geen man zo schoon als Absalom, zeer te prijzen; van zijn voetzool af tot zijn hoofdschedel toe was er geen gebrek in hem. 26En als hij zijn hoofd beschoor, (nu geschiedde het ten einde van elk jaar, dat hij het beschoor, omdat het hem te zwaar was, zo beschoor hij het), zo woog het haar zijns hoofds tweehonderd sikkelen, naar des konings gewicht.
 beschoor, Dat is, liet scheren, en alzo in het volgende.
,
 van elk jaar, Hebreeuws, van dagen tot dagen; dat is, van jaar tot jaar, of elk jaar. Zie Lev 25:29.
,
 naar des konings gewicht Dat is, naar het gewicht van den gemenen burgerlijken sikkel, en niet den heiligen. Zie Gen 23:16. Hebreeuws, Naar den steen des konings; dat is, naar het koninklijk gewicht. Zie Lev 19:36, en Deu 25:13.
27Ook werden Absalom drie zonen geboren, en een dochter, welker naam was Thamar; deze was een vrouw, schoon van aanzien. 28Alzo bleef Absalom twee volle jaren te Jeruzalem, dat hij des konings aangezicht niet zag.
 twee volle jaren te Jeruzalem, Hebreeuws, twee jaren der dagen. Zie Gen 41:1.
29Daarom zond Absalom tot Joab, dat hij hem tot den koning zond; maar hij wilde niet tot hem komen. Zo zond hij nog ten anderen male; evenwel wilde hij niet komen. 30Zo zeide hij tot zijn knechten: Ziet, het stuk akkers van Joab is aan de zijde van het mijne, en hij heeft gerst daarop; gaat heen, en steekt het aan met vuur, en Absaloms knechten staken dat stuk akkers aan met vuur.
 hij tot zijn knechten Absalom.
,
 zijde van het mijne, Hebreeuws, aan mijn hand; dat is, zijde. De zin is: aan de zijde van mijn akker.
31Toen maakte zich Joab op en kwam tot Absalom in het huis, en zeide tot hem: Waarom hebben uw knechten het stuk akkers, dat mijn is, met vuur aangestoken? 32En Absalom zeide tot Joab: Zie, ik heb tot u gezonden, zeggende: Kom herwaarts, dat ik u tot den koning zende, om te zeggen: Waarom ben ik van Gesur gekomen? Het ware mij goed, dat ik nog daar ware; nu dan, laat mij het aangezicht des konings zien; is er dan nog een misdaad in mij, zo dode hij mij.
 nu dan, Dit spreekt nu Absalom tot Joab.
,
 een misdaad in mij, Zo stout spreekt hij, omdat hij des konings goedertierenheid wel wist.
33Toen ging Joab in tot den koning, en zeide het hem aan. Toen riep hij Absalom, en hij kwam tot den koning in, en boog zich voor hem op zijn aangezicht ter aarde, voor des konings aangezicht; en de koning kuste Absalom.
 zeide het hem aan Dat hij van Absalom in last had.
,
 kuste Absalom Tot een teken van volkomen genade en verzoening. Vergelijk Gen 27:26.
Copyright information for DutSVVA